OPMERKELIJK

Egbert Vossebelt (68) gaat 50ste seizoen in

De Mauritslaan in Ermelo lijkt zomaar weggelopen uit de tijd van zijn koninklijke naamgever. Serene rust en karakteristieke arbeiderswoninkjes die de tand des tijds verbazingwekkend goed hebben doorstaan. Egbert Vossebelt werd er ruim 68 jaar geleden geboren. Op nummer 7. Nu wonen hij en zijn vrouw Jannie al decennia op nummer 8. Het leven is te goed voor drastische veranderingen.

Onder een spierwitte haardos gaan gastvrije, vriendelijke ogen schuil. Egbert Vossebelt oogt magerder dan op nostalgische schaatsfoto's die je ongewild koude rillingen bezorgen. Als de bijtende oostenwind hem urenlang teisterde, weet Jannie, werden de groeven dieper en zette zijn gezicht een tikkie op. 'Maar hij is ook helemaal klaar voor de komende winter, hoor. Hij heeft geen grammetje vet.' Nog wekelijks prikkelt de pezige Vossebelt in het schuurtje achter zijn huis rug- en buikspieren of zoekt hij in de Veluwse bossen een bankje voor tal van oefeningen. Om hem heen hangt een aura van kracht en lenigheid. 'Ik ben door geen paard tegen te houden.'

Het is het gevolg van gymnastieklessen in zijn jeugd. Weet Vossebelt zeker. 'Gymnastiek was niet alleen haalbaar en betaalbaar, mijn ouders vonden dat het de basis vormde van je motorische ontwikkelingen en je lenigheid. Dus als je bij ons thuis zes jaar oud werd, werd je aangemeld bij Kwiek.' Hij kijkt naar buiten, wijzend naar een oude naaldboom van een metertje of twaalf. 'Zie je die joekel daar? Daar zat ik vroeger in een mum van tijd in de top. Lantaarnpalen? Eender. Van gymnastiek kreeg ik bewegingsprikkels die ik later als schaatser goed heb kunnen gebruiken.' (...)

Na de oorlog, in 1947, ontbrandde zijn vader, wie anders, op een winterse middag indirect het schaatsvlammetje bij Egbert. 'Ik kwam thuis van schaatswedstrijdjes op het Kanomeer, hier in Ermelo. Het was bitter koud. Binnen zat mijn vader aan de radio gekluisterd. Dat had ik hem nog noit zien doen. Zegt hij droog: 'Joop Bosman en Klaas Schipper hebben de Elfstedentocht gewonnen. Dat is nog eens een prestatie.' Ik was meteen overstag. Ik hoor me nog vol bewondering zeggen: het zou mooi wezen als ik ook eens meedoe aan zo'n Elfstedentocht...' IJs en Vossebelt, de combinatie is niet los te koppelen. 'Alleen al het natuurkundig proces van bevriezing, en dat je daar dan over beweegt. Natuurijs geeft een brok spanning die je op kunstijs niet terugvindt. Ik herinner me de zee bij Horst in de winter van 1947. De beelden van ijsbergen en kruiend ijs laten me nooit meer los. Dat vond ik werkelijk het einde. Zeker als ik mijn schaatsen onderbond. Hindernissen, obstakels van over elkaar heenliggende ijsplateaus, steenkoude wind. Het moest donker zijn wilde ik stoppen.'

De eerste mogelijkheid op een Elfstedentocht deed zich voor in 1954. 'Die verhalen uit de overlevering van 1947 hadden me wild gemaakt. Elke winter schaatste ik serieus en veel. Het enige probleem in 1954 was dat ik in Roermond was gelegerd. Dus schreef ik een verzoek aan mijn commandant. Maar op de dag dat in Leeuwarden de Elfstedentocht begon, een dinsdag, moest ik me ineens melden in 's Hertogenbosch. 'Jij staat daar om acht uur op appel', had de commandant in Roermond gezegd. Overplaatsing, in plaats van de Elfstedentocht. Waarom ik ging? Bevel is bevel, heette dat toen. Dat had mijn vader me ook altijd voorgehouden.' 'Nu voel ik het als een gemiste kans, een litteken. Man, ik had toen de conditie van een paard. Ik had me die winter elke avond op een vijvertje in Roermond het leplazerus getraind. 's Middags hoorde ik op de kazerne dat Jeen van den Berg had gewonnen.'

Twee jaar later was het in Friesland weer raak. 'Ik kwam niet om te winnen. Absoluut niet. Ik dacht: twee uur na de winnaar, dat moet kunnen. Maar ik was te behoudend, dacht voor onaangename verrassingen te komen staan. Wat me vooral bij is gebleven, is de aankomst op Oldenhove in Leeuwarden. Het stond zwart van de mensen, hoorde ik ineens mijn naam roepen. Bertus Nieuwenhuize was dat, een jongen uit Ermelo. Dat hij daar stond... Prachtig vond ik dat.'

Tussen 1956 en 2001 heeft Vossebelt geen gekke dingen met zijn lichaam gedaan. Zuinigheid was zijn toverwoord. 'Ik drink nog geen halve liter jenever per jaar. En mijn vrouw heeft altijd goed voor me gekookt.' Uit de voorkamer, waar Janni zich buigt over een puzzel van 1000 stukjes, stijgt een cynisch lachje op: 'We zijn meer geld kwijt aan fruit dan aan drank. Alleen heb ik die verzorging soms iets te ver doorgevoerd, denk ik. Ik ben misschien te zuinig geweest op mijn lichaam. Soms had ik bepaalde angst dat ik na de wedstrijden te lang moe zou zijn. Echt tot de bodem gaan, tot je groen en geel ziet, dat kon ik niet.'

De tegenstelling lijkt onverklaarbaar. De marathonschaatser die zich in tientallen tweehonderd-plussers onder extreme omstandigheden het snot reed, vergde nooit het uiterste van zichzelf. Vossebelt begrijpt de verbazing. 'Ik ben in 1982 eens opgenomen in Salem, hier in Ermelo. Ik ging steppend op de fiets naar de tandarts en werd aangereden door een auto. Benen kapot en vijf ribben kapot. Zegt dokter Van Wijngaarden, na een onderzoek: 'Het lijkt wel of je een begrenzer hebt ingebouwd.' Kennelijk kan mijn bloedcirculatie nooit op maximaal. Ik heb de perfecte lichaamsbouw van een duursporter. Alleen kreeg ik de grensoverschrijdende inspanningen niet voor elkaar. Ik kon gewoon niet total loss zijn.'

'Nee, ik kan het verstandelijk ook niet verklaren. Misschien dat ik altijd onbewust het idee heb gehad dat ik morgen weer verder moet. Ik werkte gewoon en ben iemand met een enorm verantwoordelijksgevoel. Schaatsen is nog een hobby. Ik hoefde er niet van te leven.' Zijn vrouw zegt gedag: 'Jij moet de afwas doen. Ik ga weg. Ik heb ook nog hobby's...' Vossebelt: 'Ach, het heeft me misschien prijzen gescheeld, maar overdoen wil ik mijn leven toch niet.' Het woord doping, als het al werd gebruikt door de jongens van de gestampte pot, had Egbert als marathonschaatser alleen van horen zeggen. Aan zijn lijf geen polonaise. Jaarlijks kom ik langs het monument van Tom Simpson op de Mont Ventoux. En elke keer vraag ik me af wat er is gebeurd. Is dit zijn wil geweest? Was-ie naief? Of werd hij aangespoord door begeleiders? Kijk, ergens houdt een pijngrens op. In mijn werk als electrotechniker luidde altijd het motto: 'als je iets overbelast gaat het stuk. Dat heb ik altijd onthouden.'

Toch staat Egbert Vossebelt voor weer een schaatswinter, zijn vijftigste. Hij gooit er zijn hele ziel en zaligheid in, al is hij in het marathonpeloton van een uitstervend rad. En niet alleen vanwege zijn leeftijd. Doordouwers van de oude stempel hebben plaatstgemaakt voor grootverdieners. 'En dat is wezenlijk anders. Was het vroeger 1 tegen 1, nu is het ploeg tegen ploeg en nog een enkele eenling.' Vossebelt zelf. Bijvoorbeeld.

Hij is eraan gewend. Behalve tien regiomarathons staan net als dit jaar ook de Weissensee en Lathi weer op het programma. In januari brak de eminence grise van het peloton in Oostenrijk nog zijn onderkaak, een maand later - met de elastiekjes nog tussen zijn kaken - raakte hij op het Finse ijs bewusteloos na een ongelukkige manoeuvre. Maar Egbert kijkt alweer likkebaardend uit naar een nieuwe strenge winter. 'Mentaal en fysiek ben ik helemaal in orde en ben me bewust dat mijn lichaam echt een grens heeft.' Of, zoals zijn vrouw het eerder al had gezegd: 'Ja, ja. Dat hoor ik al zo lang. Elke zomer denkt hij aan stoppen. Maar dan wordt het koud en gaat hij weer... Het ijs op. Ach, het zijn allemaal gekken.'

Zijn erelijst:

Amersfoortse Courant (Mark Caldenhoven), 17-11-01

Reactie:

Theo van Kalleveen (Australië): "Gedurende onze zomer volg ik altijd met veel plezier Marathonschaatsen.nl. Het stukje Egbert Vossebelt interesseerde my speciaal omdat ik van dezelfde lichting ben. Alhoewel ik wel het een en ander gemeen heb met Egbert, kan ik niet tippen aan zijn schaatsprestaties. In 1954 was ik gelegerd in Roozendaal by de Commando's en trainden we s'avonds op de Kralingse plassen in Rotterdam. Samen met Jent Post uit Sexbierum en Maus Wijnhout, de noord-hollander kregen we verlof als deelnemers aan de elfstedentocht dat jaar. Wijnhout, die wedstrijd ervaring had in koppelwedstrijden, deed mee aan de wedstrijd, maar Post en ik waren helemaal niet gefocussed op een wedstrijd. We waren al lang blij dat we de tocht op tijd konden volbrengen. Ik weet niet meer hoeveel keer ik onderweg gestopt bent. Het begon al in Bolsward om een bord griesmeelpap naar binnen te slaan. In Workum had ik het excuus om anderhalf uur op Post te wachten, maar die was al lang voorbij. Een verwoed schaatser was ik wel maar sinds 1954 heb ik haast niet meer op de schaats gestaan. Tijdens een winter verlof in Nederland heb ik het eenmaal goed getroffen en beleefde mijn beste vakantie ooit. Elke dag stond ik op de schaats. Maandag trainde ik in Friesland. Dinsdag beleefde ik een prachtig tochtje door Broek en Waterland. Woensdag gingen we naar het Veluwemeer voor een mooie tocht naar Elburg en terug op prachtig ijs. Donderdag als klap op de vuurpijl startte ik in Alblasserdam voor de molentocht, maar vrijdag kon ik niet meer lopen.Tien jaar geleden toen mijn knieen het welletjes vonden na teveel marathons, ben ik gaan fietsen bij de veteranen. Onlangs heb ik een boek geschreven over de baansport in Australia getiteld 'Legends of the Track'. Wel Egbert, ik ken je naam en ik vind dat jij ook een legend bent." (24-11-01)


www.MARATHONSCHAATSEN.nl